Op het eind van zijn boekje (2010) over muziekwetenschappelijk onderzoek wijdt Vincent Meelberg enkele pagina’s (152-155) aan wat hij etnische (o jee) muziek noemt. Hij heeft schijnbaar geen notie van de implicaties van dit woordgebruik. Etnische muziek is inmiddels een zeer gedateerde term, die in Nederland in de jaren zestig werd gebruikt om de muziek van allochtone minderheden aan te duiden. Uit welke stoffige la Meelberg de term heeft opgeduikeld is onduidelijk. Misschien speelt deze discussie zich te ver voor het bestaan van Meelberg af. Voor iemand die wetenschapsfilosofie doceert en daar een boekje over schrijft, is dat evenwel geen geldig excuus. Wetenschappelijk werk dient cumulatief te zijn – je bouwt verder op wat anderen voor je hebben gedaan. En dus check je de literatuur en refereert daaraan. Misschien dat Meelberg in de war is gebracht door de term etnomusicologie, ‘bedacht’ in 1950 door Jaap Kunst en vooral in de U.S.A. populair geworden. Maar etnomusicologie kun je niet definiëren als de discipline die zich bezighoudt met de bestudering van etnische muziek.

In 1961, negen jaar voor de geboorte van Vincent Meelberg, schreef John Blacking:

Although ethnomusicologists have reported evidence of individual composition in orally transmitted musical traditions (e.g. Rycroft 1961/62, Kubik 1974), the idea still persists that in the rural areas of sub-Saharan Africa, music was and is composed by some kind of ‘folk collective’. This myth is enshrined in the obnoxious and derogatory term ‘ethnic music’, by which people often categorize music that was apparently not created by great or known composers. The rhetoric surrounding the term suggests that there is a belief that social groups can capture and understand the ‘spirit’ of their collective life through quasi-mystical acts of communal creativity.
As socio-political concepts, the terms ‘ethnicity’ and ‘ethnic groups’ are valid, but they cannot be used to explain the different forms of human artistic creativity and appreciation, unless one adopts a naive cultural determinism…
There is, of course, a sense in which the works of Bach, Schubert, Debussy, Vaughan Williams,… could be described as ‘ethnic’ music. The ‘ethnicity’ of Bach’s music needs to be taken into account as much as the individuality of an African traditional composer such as the Chopi master, Gomukomu WeSimbi… For neither composer it is a determining factor, but it is a limiting factor: the individual expression both of Bach and of Gomukomu was constrained, as well as stimulated, by the conditions of their societies, cultures, and historical epochs. Ignorance of the names of the composers and performers of traditional African music does not justify the use of the term ‘ethnic music’… (my italics)

Meelberg’s etnische muziek, waaronder hij “klassieke, volks- en populaire muziek uit de gehele, en met name niet-westerse, wereld” rekent is een bevestiging van de (neo)koloniale denkwijze waar hij zelf vraagtekens bij plaatst:

Een andere, oudere naam voor onderzoek naar etnische muziek is vergelijkende muziekwetenschap. Die naam geeft wellicht beter aan wat het oorspronkelijke doel van dit onderzoek was: het vergelijken van westerse met niet-westerse muziek. Deze laatste werd niet als een zelfstandig fenomeen bestudeerd, maar juist afgezet tegen de eerste. De westerse muziek werd gehanteerd als een maatstaf, een ijkpunt waaraan alle andere muziek moest worden afgemeten.
In het hedendaagse onderzoek naar etnische muziek … is men niet langer op zoek naar verschil om de vermeende superioriteit van westerse muziek te benadrukken. Het is echter niet duidelijk hoe over muziek uit andere culturen te schrijven.

De dichotomie westers / niet-westers is heel problematisch, zeker waar het muziek betreft. Het lijkt erop dat Meelberg met westers vooral de noord-Atlantische (neo-)koloniale naties bedoelt, en de rest van de wereld is dus etnisch. Zijn discours versterkt daardoor de hiërarchisch koloniale denkwijze die hij bekritiseert. Het is ook overduidelijk dat de rest van de wereld weinig te betekenen heeft voor Meelberg. Als hij een beetje zou hebben rondgeneusd in die materie zou hij snel hebben ontdekt dat veel van de Europese en Noord-Amerikaanse musicologen die zich bezighouden met de muziek van Ghana, India, Egypte, Indonesië, China, Brazilië enz., dit hoegenaamd niet met “westerse” methodes en perspectieven doen. Net zomin als Kofi Agawu de “westerse” muziek met “niet-westerse” methodes benadert. De absurditeit van zo’n idee is vooral overduidelijk wanneer we even reflecteren over de onmogelijkheid van “niet-westerse” methodes.

Voor mij persoonlijk geldt (en ik ben daarin niet alleen) dat mijn kennis van “westerse” musicologie zeer beperkt is in vergelijking met mijn kennis van het Indiase denken over muziek. Ik ben geen “westerse”, maar ook geen “niet-westerse” musicoloog, want het “niet-westen” bestaat helemaal niet. In het Engels noemen we mijn vakgebied “Indic musicology”. En met een theoretisch traditie van twee millennia is er genoeg te doen zonder dat de Europese muziektheorie eraan te pas komt. Vandaag de dag is er geen musicoloog die een beetje zijn verstand bij elkaar heeft die zichzelf een ‘kenner of onderzoeker van niet-westerse muziek’ zou noemen.

In de gehele wereld zijn er misschien – een vreselijk ruwe schatting – achtduizend muzieken. Het is niet zo dat daarvan één de ‘westerse muziek’ is en de andere 7999 etnische muziekjes. Er zijn talloze etniciteiten (voor zover dat nog een hanteerbaar begrip is) in Zuid Azië, terwijl de klassieke muziek van India toch in het hele subcontinent wordt beoefend. En wat te denken van het probleem dat India twee klassieke muzieken kent, die ook ieder door mensen van vele etniciteiten worden beoefend.

Een ander perspectief op het begrip etnisch zou Meelberg hebben kunnen vinden bij Charles Keil in zijn artikel ‘Ethnic’ Music Traditions in the USA (Black Music; Country Music; Others; All) uit 1994:

This is a brief meditation on ethnicity as a source of all powerful musical styles, as a kind of curse in the contemporary world of nation states, and as an ever more complex puzzle for every student of popular music to solve.
Browsing through the Wilfrid Mellers classics, one can browse a long time before finding much on ethnicity or class as foundations for musicking. Music in a New Found Land simply extends the high culture worldview used in writing about Bach or Beethoven or Orpheus to generously include the best of popular music in a civilisation that is ever broader but always universal. Mellers writes from on high, a heavenly perspective, in which sympathetic judgments of everything musical under the sun are dispensed with gusto and St Peter is encouraged to let all kinds of quality pass the gates, or perhaps we should describe it as an Olympian-situated knowledge that savours the foibles and idiosyncrasies of all the music makers below because the gods and mortals share so many passions. I know I have enjoyed this recent browsing greatly because I share in almost all the judgments: the appreciation of Thelonius Monk’s fingerings, the disgust with Stan Kenton’s mechanisation, the appraisal of Menotti’s emptiness, the disappointments of so many ‘third stream’ syntheses. Mellers gets it right in phrase after phrase, page after page, but almost always by listening intelligently from the top down.
A theoretical or interesting quotation from Mellers on ethnicity per se is hard to find. While he does not ‘pronounce’ on ethnicity, he does have a lot to say about musics which are often thought of as ethnic- and not only African-American and country but other ‘primitive’ or ‘prime’ musics of the world as well. The primacy or firstness or originality of these musics seems to be taken for granted as varieties of grist for a universal mill in which ‘serious’ music, perhaps, is the miller.

We zien hier een heel ander gebruik van het begrip ‘etnisch’, namelijk niet in de dichotomie west-rest, maar in de dichotomie hi-lo. In ieder geval blijft het woord etnisch nogal riskant. In het etymologisch woordenboek lezen we:

etnisch bn. ‘volkenkundig, volksgroepen betreffend’
… gelatiniseerd bn. ethnicus ‘heidens’, (zn.) ‘heiden’ [1654; Meijer]; … ethnisch ‘heidens’ [1847; Kramers], ethnisch ‘volkenkundig’ [1876; WNT Aanv.].
Ontleend aan Middelfrans ethnique ‘heidens’ [1549; TLF] (nu ‘van de volken, raciaal’ [1752; Rey]). Dit is een afleiding van het Oudfranse zn. etnique ‘heiden’ [13e eeuw], dat op zijn beurt voortkomt uit christelijk Latijn ethnicus (bn.) ‘heidens’, (zn.) ‘heiden’, uit Grieks ethnikós ‘aan het volk eigen’ en (in christelijk Grieks) ‘heidens’, een afleiding van het zn. éthnos ‘troep, kudde; volk, stam’, (als mv.) ‘heidenen’.
Grieks éthnos ‘volk’ (als vertaling van Hebreeuws goj, zie goj) wordt in de bijbel gebruikt voor andere volkeren dan de Israëlieten en werd daardoor in christelijke context synoniem met ‘heiden’. In het Frans betekende etnique (later met de etymologisch juiste spelling eth-) nog tot in de 18e eeuw uitsluitend ‘heidens’. De eerste attestatie van ethnique in de ‘moderne’ betekenis van ‘volkenkundig, raciaal’, waarmee in feite teruggegrepen wordt op het voorchristelijke Grieks, dateert van 1752. In het Engels komt ethnic in deze betekenis voor het eerst voor in 1851. Een gesubstantiveerd ethnic, met als betekenis ‘lid van een raciale, culturele of nationale minderheid’, duikt op in 1945 in het Amerikaans-Engels…
Tegenwoordig kent etnisch in deze specifieke betekenis een enorme verbreiding, ter vervanging van ‘taboewoorden’ als ras- en raciaal, bijv. etnische groep(ering), etnische minderheid [1982; Reinsma 1984]), etnische wapens ‘wapens, gericht tegen een bepaalde etnische groep, bijv. een virus waarvoor zo’n groep gevoelig is’, etnische zuivering. Hoe multi-inzetbaar etnisch in deze betekenis is, blijkt onder meer uit etnische restaurants ‘restaurants uitgebaat door een lid van een etnische minderheid’ [1982; Reinsma 1984] en etnische moppen [1982; Reinsma 1984].

Van Dale online is erg kort over etnisch: “betr. hebbend op, eigen aan de volken, bijvoorbeeld een etnische minderheid; bevolkingsgroep die oorspronkelijk uit een ander land afkomstig is”. Apple dictionary gaat wat verder:

  • of or relating to a population subgroup (within a larger or dominant national or cultural group) with a common national or cultural tradition : leaders of ethnic communities.
  • of or relating to national and cultural origins : we recruit our employees regardless of ethnic origin.
  • denoting origin by birth or descent rather than by present nationality : ethnic Albanians in Kosovo.
  • characteristic of or belonging to a non-Western cultural tradition : cheap ethnic dresses | folk and ethnic music.
  • (archaic) neither Christian nor Jewish; pagan or heathen.

In het online Free dictionary lezen we weer: “ethnic music – the traditional and typically anonymous music that is an expression of the life of people in a community”. Als je in Wikipedia naar ‘ethnic music’ zoekt wordt je automatisch naar ‘world music’ doorgesluisd. Het is trouwens vreemd dat Meelberg de term wereldmuziek niet noemt, een term die toch de laatste 25 jaar vrij wijd verbreid is, of men er nu wel of niet van houdt.

Etnisch is dus een woord met vele negatieve ondertonen maar dat door sommigen wordt gebruikt als vervanging van nog negatievere termen zoals raciaal, primitief en barbaars. Het werkelijke probleem is echter dat we niet moeten zoeken naar een terminologie die de tweedeling tussen ‘onze’ en ‘hun’ muziek beschrijft. Ten eerste omdat zowel onze als hun muziek onmogelijke categorieën zijn. Voor ‘hun’ muziek is dat al wel heel erg vanzelfsprekend, maar voor ‘onze’ muziek is dat in feite net zozeer waar. Als we Meelberg’s identificatie van onze muziek met westerse muziek nemen dan rijst toch de vraag of bijvoorbeeld jazz er nu wel of niet bij hoort. En Villa-Lobos? En flamenco? En klezmer? Of is dat etnische westerse muziek? Maar etnisch was toch niet-westers? Meelberg is in een bodemloze put gevallen die hij zelf gegraven heeft. Nogal pijnlijk voor een wetenschapsfilosoof.

Gelukkig helpt Urban dictionary ons uit die put:
Ethnic: (1) a name white people gave to describe any body who isn’t caucasian. (2) A horrible/annoying person who has no shame and is willing to make fun of dead people. “Holy Crap, here comes Ethnic Louis, I don’t like him”. (3) Non white. Anyone whose skin color is naturally darkend. “People from africa are ethnic. People from Wyoming are not.”